Te verschijnen in 2020

  

  • Joseph Pontus, Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek

  • Á la ligne, feuillets d’usine is het autobiografische relaas van een sociaal werker – gecomponeerd als een lang gedicht – van de circa twee jaar dat hij in verschillende fabrieken extreem monotone, fysiek slopende arbeid verrichtte en dit alleen vol wist te houden door zich de teksten van bekende en minder bekende dichters, schrijvers, chansonniers en popzangers te binnen te brengen (Apollinaire, Proust, Perec, Beckett, Aragon, Charles Trenet, Jacques Dutronc, Barbara, Jacques Brel; Johnny Hallyday, Vanessa Paradis, om er een paar te noemen...) Iets soortgelijks geldt overigens voor zijn collega’s, die (platte) liedjes zingen tijdens het werk.
             Aan de orde komen de verschillende fasen van het productieproces, de strikte hiërarchie, de chefs, de onmogelijke werkuren, de lay-out van de fabrieken, de collega’s (al dan niet behulpzaam), maar vooral en steeds weer de uitputtingslag die het werk onveranderlijk is, en in het abattoir de gru-welijkheid van het hele proces, de viezigheid, het slachtafval en het bloed, met als enige lichtpuntje de korte rookpauzes met een kopje koffie.
             Het is een schitterend en tegelijk gruwelijk relaas dat bij tijd en wijle weet te ontroeren wan-neer de schrijver het over de liefde voor zijn vrouw en zijn hond Pok Pok heeft en zich in een brief tot zijn aan kanker lijdende moeder richt. Het is mede te danken aan de humor, het empathisch vermogen (met de collega’s) en de realiteitszin (‘er moet brood op de planken’) van de auteur dat het boek niet ontaardt in een regelrechte en ongenuanceerde aanklacht tegen de voedingsmiddelenindustrie.

  • Delphine de Vigan, De kunst van het bedanken

  • In Les gratitudes, haar grotendeels in dialoogvorm geschreven laatste roman, snijdt Vigan wederom een maatschappelijk thema aan: het beklagenswaardige lot van oude mensen die aan dementie of afasie lijden en in verband daarmee het belang van ‘verbinding’, in dit geval in de vorm van het betonen van dankbaarheid.
             Michèle Seld (‘Michka’), een kinderloze oude dame die als journaliste en later correctrice bij een toonaangevend tijdschrift heeft gewerkt, kan niet meer zelfstandig wonen en wordt met verschijn-selen van beginnende afasie opgenomen in een verzorgings- of verpleegtehuis. Daar wordt ze bezocht door Marie, een voormalig buurmeisje dat Michka ooit onder haar hoede heeft genomen omdat haar moeder niet voor haar kon zorgen, en bijgestaan door Jérôme, de logopedist, die het verlies van haar spraakvermogen met allerlei oefeningen probeert te beteugelen. De hoofdstukken zijn om en om naar deze twee personages genoemd, waarbij het geheel wordt afgewisseld met korte meer beschouwende stukjes over het verlies van zelfstandigheid en beschrijvingen van de (angst-)dromen van Michka.
             Gaandeweg verergert Michka’s afasie, maar aan één ding blijft ze zich vastklampen. Ze heeft als Joods meisje tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken gezeten bij een jong echtpaar op het platteland, van wie ze alleen de voornamen nog weet, en wil hen daarvoor nog heel graag bedanken. Of dat ook gaat lukken zullen we hier nog niet verklappen.